Zoek

Marianna von Evers van Aldendriel.

Marianna von Evers van Aldendriel was een buitenechtelijke dochter van baron Pieter Willem de Liedel de Well (foto inzet) en zijn schoonzuster, Eleonore Philippine Von Schloissnigg (1780-1851), de zus van zijn Weense echtgenote Anna Louise Eleonore Ottilia von Schloissnigg (1779-1850).
Op 02-12-1852 stierf de 79-jarige baron en de erfenis ging naar de familie Von Schloissnigg. Erfgenaam was de zoon van Pieter's zus Marianne de Liedel, die met de broer van zijn vrouw getrouwd was. Een week voor zijn dood had de baron het vruchtgebruik van al zijn roerende en onroerende goederen al geschonken aan zijn onechte dochter, zonder dat een ander op welke manier dan ook daar aanspraak op zou kunnen maken. 
Waaruit de erfenis in Well bestond staat opgesomd in een inventarisatie, die in de maanden april en mei 1853 is opgemaakt door Jan Willem Hubert van Eijll, kandidaat notaris te Well en de Maastrichtse landmeter Arnold Francis Hyacinthe Eussen. Behalve het kasteel Well met Barbarakapel, molens, vele huizen en boerderijen bezat De Liedel veel grond, landerijen, bos en heidegebied. De totale waarde bedroeg ƒ 200.881,19. Ook kasteel Aldendriel in Mill en Annadael bij Posterholt behoorden tot de bezittingen van Kasteel Well. Marianne kreeg kort voor haar vaders dood de helft van de bezittingen van kasteel Aldendriel. Vanaf die tijd voegde ze aan haar naam "van Aldendriel" toe.

Een geboorteakte van Marianna von Evers van Aldendriel ontbreekt. Op haar overlijdensakte wordt het jaar 1804 genoemd als geboortejaar en in een bevolkingsregister uit 1838 van de gemeente Bergen heeft de betreffende ambtenaar 29 juni 1804 ingevuld als haar geboortedatum. Bij haar doodsaangifte op het gemeentehuis in Bergen op 21-07-1878 werd opgegeven, dat zij "te Keulen geboren" was. Maar in Keulen is daarvan niets te vinden. En dat is niet zo verwonderlijk, want de plaats Keulen werd gewoonlijk opgegeven als men iets te verbergen had of het eenvoudig niet wist. In een ander bevolkingsregister is Keulen doorgestreept en veranderd in Mainz.

De verzonnen naam von Evers van Aldendriel is gemakkelijk te verklaren. De Von Schloissniggs voerden de kop van een wild zwijn oftewel een ever in hun wapen. Vandaar de naam von Evers. Het Huis Aldendriel onder Mill in Noord Brabant was bezit van de familie de Liedel. De begrippen Evers en Aldendriel vormen samen een zinvolle combinatie om haar afkomst aan te geven. Zij woonde niet lang nadat Pieter Willem's echtgenote Annette in 1821 vanwege een geestesziekte opgenomen was in een gesticht van de Zwarte Zusters in Leuven, bij haar vader en halfbroer Willem op kasteel Well. Marianne stond haar vader bij in zijn laatste, ongelukkige levensjaren. Baron Pieter's zoon Willem stierf in 1849 en zijn vrouw in 1850. 

Freule Marianna leidde na de dood van haar vader een zeer teruggetrokken leven. Zij verbleef meestal op het Wellse kasteel, maar bezocht ook vrij geregeld haar Oostenrijkse familieleden. Oude mensen wisten zich in de vorige eeuw nog Freule Marianna's grote zuinigheid te herinneren, ondanks de grote vermogens waarover zij de beschikking had. Iedere middag, bij goed weer, zag men haar een wandeling maken naar het Sterrenbos, om daar samen met een gezelschapsdame of een kamermeisje te gaan thee drinken in het theehuisje. Zij ging eenvoudig gekleed en droeg dezelfde witte knipmuts als de meeste vrouwen in die tijd. Zolang zij het voor het zeggen had werd er ook vrijwel geen hand uitgestoken om iets te veranderen of op te knappen aan het kasteel. Ook de vele huizen en boerderijen die eigendom waren van het kasteel, bleven erbij liggen zoals ze waren en raakten geleidelijk in verval. De prachtige grachten en visvijvers groeiden vol lissen en werden modderpoelen. De zuinige Freule die haar geld en haar juwelen op alle mogelijke plaatsen verborg, was er echter wel op uit, met haar kapitaal nog tal van goederen aan te kopen, bijgestaan door rentmeester Jan van Eyll. Bij haar dood bleek het Huis Well nog veel rijker dan bij de dood van haar vader.


 

Marianna von Evers van Aldendriel.

Freule Marianna von Evers van Aldendriel. In 1854 werd ze geschilderd door Christian Köhler (1809-1861). Hij was professor en verbonden aan de Düsseldorfer Malerschule.  Het schilderij is afkomstig van kasteel Well en hangt sinds 1999 in het depot van het Limburgs Museum te Venlo.


 

Marianna von Evers van Aldendriel.

Uit dagblad de Tijd 30-07-1878


 

Marianna von Evers van Aldendriel.
Marianna von Evers van Aldendriel.

Het bidprentje van Freule Marianna.


 

Interieur

Freule Marianna werd als allerlaatste bijgezet te Well in de adellijke grafkelder onder het koor van de St. Vituskerk aan de Maas. 

Burgemeester Gerard Peters schreef: "Bij gelegenheid van de begrafenis heb ik nog in den grafkelder rond gekeken; er stonden vele kisten in nissen, enkele op den grond en ook de Freule werd daar neergezet, aangezien alle nissen waren gevuld." 

Na de Tweede Wereldoorlog is de kerk afgebroken, maar de grafkelder is niet ontruimd. Alle kasteelbewoners die er ooit begraven zijn liggen nog op het oude kerkhof.


Na haar overlijden in 1878 raakte rentmeester Jan van Eyll nog lelijk in de put, doordat hij honderd effecten van ƒ 1000,- kwijt was. Dat wil zeggen: hij had wel de couponbladen die erbij behoorden, maar de zogenaamde mantels - de eigenlijke stukken, nodig om de coupons te kunnen verzilveren - waren allemaal spoorloos. Dit effectenpakket betekende voor die tijd een reusachtig vermogen. De rentmeester wist wel dat de Freule de mantels altijd zelf bewaard had, maar ze waren nergens meer te vinden...

Marianna von Evers van Aldendriel.

Rubriek Limburgsche Schetsen uit 1923, door F. VAN BEURDEN.

FREULE MARIANNA VON EVERS VAN ALDENDRIEL.

De rouwvlag hing op Well uit en het klokje bengelde uren lang. Freule Marianna werd begraven met veel pracht maar eenzaam was ze heengegaan, in haar ouderdom zoals ze eenzaam had gestaan in haar jeugd. De familie uit Oostenrijk zou komen om bezit te nemen van Well. De Von Schloissniggs zouden nu drie geslachten  Maar vooraf gingen rentmeester en adjunct dat alles voorbereiden.  Dagen werd gewerkt om alle posten op hun plaats te hebben in de boekhouding, om tot een penning toe te kunnen afrekenen, zij waren druk bezig. De heer van Eyll sprak plotseling tot zijn adjunct: „Toon, now de effecten van de freule! Wor zien die?” Dat was een kleinigheid dacht Toon en ze gingen tezamen naar de slaap- en sterfkamer der freule en openden de kast. Tot hunne groote verslagenheid was de kast geheel ledig; er was geen trommel te zien. Beiden vermoedden toen wel, dat de freule ze verborgen had, dat de timmerman daarin de hand moest gehad hebben — maar ook deze was een maand tevoren gehemeld en was de freule voorgegaan. Wat te doen? Alle kasten, kisten, laden werden door gezocht, van den zolder tot in de zalen, van uit de zalen tot in de kamers, overal. Geen spoor te zien! Wat zouden nu de erven gaan denken? Van hem, van den soberen, eerlijken ambtenaar? Het geheele personeel werd aan het werk gezet, honderd, tweehonderd gulden uitgeloofd voor wie de verloren trommel met den inhoud terecht bracht. Men keek en speurde, klopte en zocht naar holtes en holle plaatsen, overal. Het werd een algemeene jacht, naar 't verlorene in kelder en keuken, in zaal en salet. Tot de adjunct rentmeester, al redenerende, weer naar de slaapkamer trok en daar nog eens een grondig onderzoek instelde. Hij vond eerst het vast geklopte tapijtje; dat was vreemd; scheurde het zenuwachtig weg; vond het luikje; opende het, zag de trommel, hoera! ze is er! Hij holde de trap af en stond er op het binnenplaatsje mede te dansen. Van Eyll wipte met zijn driekwart been de trap af en danste mede. En er kwam verheugenis over heel het personeel. De vondst werd op de woonkamer uitgepakt, er ontbrak niets aan; het personeel juichte nu mede. De tweehonderd gulden werden onder allen verdeeld. Freule Mariannas geheimzinnige slimheid had het moeten afleggen tegen Oome Toon's overleg en redeneeren. Toen de Oostenrijkers kwamen en afrekenden zei men niets over den doorgestanen angst. Wel oogstten de rentmeester en zijn adjunct allen lof over hun nauwkeurig beheer. En toen de heeren weer naar Ebergassing in Oostenrijk vertrokken, lieten zij hen weer als beheerders der groote eigendommen achter. Beiden zijn reeds lang ter ziele — maar nog zijn freule Marianna hare trommel niet vergeten. Zij vormen eene bijzonderheid meer in de vele verhalen uit het lange verleden van Well, en ik heb deze zoo getrouw mogelijk oververteld.

In 1927 werd bovenstaand artikel nog een keer gepubliceerd. Nu reageerde onze oud-burgemeester en voormalige rentmeester van het kasteel door middel van een ingezonden stuk. 

’s Gravenhage, 1 Februari 1927.  Geachte Redactie.

Een lezer maakt mij attent op het stukje “Schetsen uit Noord-Limburg” in nummer 24 Uwer Courant van 29 januari j.l. Het verhaal over de verborgen effecten op het kasteel Well meende hij weleens anders van mij gehoord te hebben. Inderdaad het was anders en om mijne dorpsgenooten en andere belangstellenden voor fantasieën te behoeden, zal ik het verhaal geven, zooals ik het meermalen heb vernomen uit den mond van mijn oom, de rentmeester Truijen, die het geval van a - z heeft meegemaakt

 Na den dood van Freule von Evers van Aldendriel vond de rentmeester van Eyll in een kast, waar geldwaarden geborgen waren, honderd couponbladen van stukken van ƒ1000,- Nederlansche Werkelijke Schuld (dus geen Russen) waarvan de mantels ontbraken. Eerst vermoedde men, dat die berustten bij den makelaar te Amsterdam, doch die berichtte, dat alles aan de Freule was toegezonden. Toen was Holland in last en de rentmeester voelde zich uiterst onbehagelijk en liep lange dagen te tobben over het geval, want hoe zou hij zich tegenover de erfgenamen kunnen verantwoorden? Er werd eerst niet over het geval gesproken, maar ten slotte merkte het personeel van ’t kasteel, dat er iets zoek was. Spoedig mompelde men van geld enz. Dat kwam den ouden van Son ter oore – die niet dood was en ook geen geheim kende. Deze kwam naar den rentmeester en vertelde hem dat hij eens voor de Freule op een klein kamertje op de tweede verdieping een gat in een vloer had moeten zagen. Onder de vloer was een ruimte van ongeveer 1.20 m. hoog (ik heb het meermalen gezien). Toen hij ’t klaar had, was ie gegaan, maar vergat iets van zijn gereedschap. Hij ging terug en zag toen de Freule op ’t kamertje met ’n heel langen stok. Zij werd boos en joeg hem terug: hij had daar boven zonder haar bevel niets te maken. Na dat verhaal toog men naar het kamertje en vond daar vóór een ledikant een klein vastgespijkerd kleedje. Dit werd losgemaakt en daaronder lag het losgezaagde stukje plank. Men lichtte het op en zag een koord vastgemaakt aan een spijker onder tegen de vloer. ’t Koord werd opgehaald en…… daaraan bengelde de trommel met haren kostbare inhoud van honderd mantels N.W.S.

Hoogachtend, G. PETERS.

(Die timmerman was overigens Hendrik van Son uit de Hoenderstraat *Well 09-05-1826 †Well 16-10-1909. Hij was gehuwd met Wilhelmina Stegers en pas 52 jaar in het verhaal)


Maîtresse van de kroonprins. 

Was Marianna von Evers van Aldendriel vanaf 1817 als jong meisje van amper dertien jaar, een maîtresse van de toenmalige kroonprins Willem de tweede? In respectievelijk 1818 en 1820 zou zij bevallen zijn van Willem en Marianna der Nederlanden, die door de familie Der Nederlanden en een aantal historici inderdaad als bastaarden van het Huis van Oranje-Nassau worden beschouwd. Harde bewijzen dat Marianna de moeder was ontbreken echter. Er zijn wel enkele frappante overeenkomsten met het profiel dat de genealoog Willem Johan Jacob Cornelis Bijleveld in 1948 van de moeder van de kinderen schetste.

Willem en Marianna der Nederlanden.

Willem der Nederlanden *Rotterdam 05-05-1818  †Frederiksoord 19-02-1902 en zijn zus Marianna der Nederlanden *Rotterdam 24-03-1820  †Steenwijkerwold 21-02-1900 worden beschouwd als onwettige kinderen van kroonprins Willem II bij diens maîtresse Marianna von Evers van Aldendriel. Deze beide kinderen trouwden en kregen nageslacht tot op heden.

Achtergrond.

Alhoewel sluitende bewijzen nog altijd ontbreken heeft historisch onderzoek aangetoond dat er voldoende reden is aan te nemen dat deze twee kinderen in feite buitenechtelijke kinderen van de kroonprins waren.

Willem en Marianna werden op 5 juli 1820 als bestedelingen opgenomen door de Maatschappij van Weldadigheid. Zij droegen destijds de namen Floris en Emma, maar die werden om onbekende reden gewijzigd in 'Willem' en 'Marianna'. De namen van Floris en Emma zouden dezelfde zijn als van de paarden van generaal Johannes van den Bosch. De Maatschappij had in hun jeugd regelmatig contact met de aanbieder van de kinderen, die anoniem wenste te blijven. Hij ondertekende de brieven met "P. Nederlander", waar de kinderen hun achternaam aan ontleenden. Sommige schrijvers speculeren op de mogelijkheid dat die naam wijst op "Prins der Nederlanden". Eens in de zoveel tijd moesten de kinderen aan de weg gaan staan, waarna er een koets met geblindeerde ramen langsreed die even stopte. De kinderen hebben nooit geweten wie hun ouders waren.

Wellicht een reden waarom de feiten rond hun geboorte en plaatsing onder de zorgen van de Maatschappij van Weldadigheid zo verdoezeld werden, was dat de vermoedelijke moeder, Marianna von Evers van Aldendriel, bij de geboorte van Willem nog geen 14 jaar oud was en bij de geboorte van Marianna 15 jaar. De kroonprins was elf jaar ouder.

Nazaten.

Zowel Willem als Marianna zorgden voor nageslacht. Willem had negen kinderen en Marianna kreeg tien kinderen. Uiteraard draagt alleen dat van Willem nog altijd de naam "Der Nederlanden", een unieke naam die verder niet voorkomt. Marianna trouwde op 1 oktober 1840 met de Rotterdammer Jan Wardenier; bij haar huwelijk bleken haar geboorteplaats en ouders onbekend te zijn, en ondertekende ze als M. Nederlander. Willem huwde eerst met Jacoba Scholtens, en na haar dood op 18 november 1875 met Henderkien Snijder. Ook zijn geboorteplaats en ouders waren bij het huwelijk niet bekend. De zoon van Willem en Jacoba (Willem) werd slechts 6 weken oud en overleed op 25 maart 1856 in Willemsoord.

Een opmerkelijk feit is verder dat Marianna's dochter Johanna Wardenier (1856-1944) in 1883 huwde met Adriaan Pieter Thomson (*1853), een telg uit de militaire officierenfamilie Thomson en neef van de beroemde majoor Thomson (1869-1914). De opmerkelijkheid is dat Johanna uit een relatief arme kolonistenfamilie uit Veenhuizen stamde, terwijl de gegoede familie Thomson, gerenomeerde officieren waren. Adriaans broer Jacques W.L.T. Thomson (1846-1914) was burgemeester van Appeltern, 1877-1915.

De familie strijdt nog altijd voor erkenning en de woordvoerder van de familie, met de toepasselijke naam Frederik Hendrik (Frenk) der Nederlanden, verschijnt dan ook met enige regelmaat in de media.


Frenk der Nederlanden.

Frederik Hendrik (Frenk) der Nederlanden (1959) is een Amsterdams journalist.
Na een aantal jaren als chef nieuwsdienst en chef stadsredactie van Het Parool kreeg hij in 2004 een eigen rubriek. Als stadschroniqueur geeft hij op eigentijdse manier invulling aan wat ooit heette het 'Amsterdams Dagboek' van Henri Knap. Zoals deze verre voorganger volgt hij grote maar vooral kleine gebeurtenissen in de veelvormigheid van de grote stad.

Frenk groeide op in een gereformeerd middenstandsgezin in de Zuid-Hollandse kuststreek (Hillegom), als nazaat van Willem der Nederlanden, mogelijke bastaardzoon van Koning Willem II. Frenk is getrouwd en heeft 2 dochters. In en buiten zijn werk zet hij zich in voor de positie van kinderen geboren met het Syndroom van Down, zoals zijn oudste kind.

Groot was ook zijn betrokkenheid bij de zaak van de Turkse kleermaker Zekeriya Gümüs. Deze illegale immigrant moest in 1997 met zijn gezin Nederland verlaten toen hij niet bleek te voldoen aan de voorwaarden voor legalisatie. Evenals andere journalisten vloog Frenk der Nederlanden mee naar het troosteloze geboortedorp van Gümus. Zijn waarnemingen legde hij neer in het boek "Een Turkse kleermaker in Nederland". Tien jaar later reisde hij opnieuw naar Turkije, om nogmaals vast te stellen in welke uitzichtloze situatie het gezin Gümüs was beland.

Dit is het bijzondere verhaal van Willem en Marianne der Nederlanden. Twee bastaardkinderen die in de negentiende eeuw in de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid werden geplaatst. Ieder jaar kwam iemand in een koets met geblindeerde ramen langs om de kinderen te zien. Ze kregen ook geld van een onbekende weldoener. Nog steeds is niet duidelijk wie er achter zat. Het archief van de Maatschappij van Weldadigheid mist deze dossiers over de twee kinderen ook. Het verhaal gaat dat het bastaardkinderen zijn van de kroonprins, de latere koning Willem II en zijn maîtresse Marianna von Evers van Aldendriel. De leerlingen van groep zeven en acht van obs De Kievitshoek hebben in 2010 samen met hun meester Chris Hoen er een film over gemaakt.


Uit de overlijdensakte van freule Marianna von Evers van Aldendriel blijkt dat ze in 1878 op 74-jarige leeftijd overleed, zodat het jaar 1804 haar mogelijke geboortejaar is. Zie overlijdensregister gemeente Bergen (L.) 1878, aktenr. 69. Als de gemelde geboortedatum van 29 juni 1804 van Marianne von Evers uit het bevolkingsregister correct is, zou ze 13 jaar oud zijn en Prins Willem 25 ten tijde van de geboorte van zoontje Willem op 5 mei 1818. Ten tijde van de geboorte van dochtertje Marianna op 24 maart 1820 zou ze 15 jaar zijn en Prins Willem 27.

Omslag van het boek.

 Madelon Djajadiningrat, Een freule van dertien. Hofschandalen in de 19e eeuw (Rotterdam 2011).