Maalderij - Graan- en Zaadhandel Toon Vink
De Duitsers hadden vanuit de Wellse molen boven op de Molenberg een goed uitzicht over de Maas richting Wanssum waar de geallieerden troepen waren.
Die uitkijkpost moest vernietigd worden. Vanaf de overkant schoten de Britten op 04-12-1944 Toon Vink zijn windmolen kapot met zwaar granaatvuur.
Na de Tweede Wereldoorlog moest molenaar Vink noodgedwongen zijn handel aanpassen. Hij begon zodoende een maalderij met een electrische motor. Deze graan en zadenhandel kwam in de voormalige Enveloppenfabriek Koverto aan de overkant van de Molenberg op het huidige adres Moleneind 14.
vervolg van de tekst:
Maar ’n meule leeft, die heeft iets van de natuur, en bepaalt haar eigen doening. Wilt ge malen? Het kan zijn dat er veertien dagen geen zuchtje wind is, en daar heeft men zich dan maar bij neer te leggen. Wilt ge dan, als de wind is opgestoken, de verloren tijd inhalen? Ho, pas op, de meule is als een steigerend paard, als ge niet oplet slaat zij op hol!
Een molenaar en een zeilschipper op zee, dat maakt weinig verschil", zegt Toon Vink met een luide volle stem, die nog altijd niet aan de stilte van de elektrieke maalderij gewend is, „allebei moéten ze het weer kennen, wat er is en wat er komen gaat. En beiden moeten ze gehoorzamen aan de wind, zeil opzetten of minderen korten noemen wij molenaars dat naargelang dat nodig is”. Groot en fors is de Wellse molenaar. Witte haren om een door zon, wind en buitenlucht rood gebrand gezicht. Een markante kop. Hij zou een zeezeilschipper in ruste kunnen zijn, die over vliegende stormen om de Vuurlandse kapen vertelt. Maar hij is mulder, en verhaalt van de tijd, dat hij z'n stenen bergmolen nog mende, van 1912 tot 1944, ’n halve* mensenleeftijd.
„Wij keken vaak naar wat ze op de meule van Groeningen aan de overkant van de Maas deden. In die hoek zat meestal de wind. En als ze daar inhaalden, dan mochten wij er meestal ook wel rap mee zijn. Maar we keken nog meer naar elkaar als het bijna te stil was om te draaien. Molenaars onder elkaar zijn jaloers. Iemand, die stil stond, vond het verschrikkelijk om aan te zien als een ander in de buurt kon profiteren van een adempje wind. Dat kon je zo hebben. Kwam je mekaar tegen, dan ging het er altijd om hoeveel mud je de vorige dag of de vorige week, of die en die dag, toen het zo krap an was met de wind gemalen had. Nou, daar is wel eens knap om gelogen!”
Het mooist heeft echter de Blitterswijckse molenaar het gemaakt. Die verblufte alle molenaars in de wijde omtrek door zijn molen lustig te laten draaien in tijden dat er amper genoeg wind was om een vlieger op te laten en de andere molens zo stil als een emmer stonden. „Snap jij dat nou?” vroeg mijn broer, die zich al bijna kwaad maakte. Nu, toen de molenaars uit de buurt het niet langer konden aanzien hoe daar in Blitterswijck maar gedraaid werd alsof de wind er niet op aan kwam, hebben ze het geheim achterhaald: de olijke Blitterswijckse mulder stond „loos” te draaien, zonder dat de wieken de zware molenstenen in beweging behoefden te brengen.
De in 1944 verwoeste meule was in 1881 gebouwd. Daarvoor stond er sinds eeuwen een houten kastmolen, die door de heren van het kasteel aan „molenknechten” werd verpacht. Het molenaarsambt schijnt nogal gewild te zijn geweest, gezien de aanzienlijke pacht, die blijkens een contract uit 1689 werd bedongen. Elbert van Erp verplichtte zich- daarin jaarlijks als molenpacht aan het kasteel te leveren: 36 malder en 2 vaten rogge, 63 malder en 2 vaten gerst, 63 ‘malder en 2 vaten boekweit, tezamen 190 malder koren (Het Wells- malder was 1 mud 60 koppen). Daarbij moest hij ieder jaar nog „voor onraet” leveren: 36 pond broodsuiker, 400 pond varkensvlees, 2 pond kruidnagels, 2 pond muskaatbloem, 1 pond kaneel en 20 gulden lopend geld. Daarenboven hield men vanuit het kasteel nauwlettend alles in het oog, wat er op de molen gebeurde. De Meulenberg lag precies tegenover ’t kasteel, en hoeveel bomen er ook omheen stonden; het uitzicht op de molen bleef vrij.
Toon Vink heeft nooit met ’n pond kaneel naar het kasteel behoeven te lopen. Hij was vrij man op zijn „hemelbestormer”, die met zijn vleugels een kruis sloeg van 25 meter hoogte.
„Wunderbar” riep eens een Oostenrijker uit, die het beeld van de zwaaiende molenwieken in zijn eigen land niet kende en onder de indruk geraakte van de suggestie van macht, die er van de werkende molen uitging. Maar een Duitser, die kwam kijken op een sombere dag, met jagende wolken onder de lage hemel, kreeg met heel andere gevoelens te kampen en vond het molenbedrijf gelijken op het werk vaneen geheimzinnige demon, zo „unheimisch”.
„Het was de beste molen van Limburg, misschien wel van het gehele land”, zegt Toon Vink. „Twee keer is er de bliksem op geslagen, het deed haar niets. En machtig mooi was het, als op zomerdagen de vloed stroomde, een zeer regelmatige oostenwind, die door de speciale gesteldheid van het terrein inde omgeving juist hier ’n ideale molenaarswind was, zodat je uren lang geen omkijken naar de molen had. Dat zag je nergens!”.
Dan had de molen dus al het aantrekkelijke vaneen meule, met het gemak vaneen elektrieke maalderij er nog bij. Nu is het allemaal herinnering geworden. De wieken slaan niet langer een kruisteken naar de hemel met het zoevend gerucht van duizend kievit vleugels. Geen kar dokkert meer omhoog tegen de Meulenberg, geen paard staat er meer te neuzelen in de haverzak. Toon Vink woont in een net burgerhuis aan de voet van de berg. Aan de overkant van de weg heeft hij z’n maalderij. Hij heeft er z’n gemak van.
Maar op de bodem van z’n hart branden nog altijd de woorden, die uit z’n gemoed schoten, toen hij voor de ramp was komen te staan:
In 1881 aanschouwde ik het levenslicht
Ik stond hier hoog en het zicht was prachtig
Steeds draaiende deed ik mijn plicht
Ruim zestig jaren mocht ik werken
Voor mens en dier; hier in 't rond
Thans lig ik hier met gebroken vlerken
'n Bruut die mij naar het leven stond
Zelfs onder de rook van de granaten
Draaide ik rustig door; vol moed
De wind, die konden deez piraten
Niet stelen, zo ging alles goed
Gij allen zult 't nooit vergeten
Hoe of ik u hielp in den nood
De vijand was het die mij heeft verweten
Dat ik u hielp aan 't daagelijks brood
Dagblad voor Noord-Limburg 02-04-1958
Drikske Valckx heeft veel bewaard, zoals deze rekening van o.a. biggenmeel - ochtendvoer voor de kippen en kalverenkoeken.
Toon Vink met Henk Kwanten, zoon van Harry en Diets Kwanten-Verheijen. Zij woonden ook aan het Moleneind. Op de achtergrond de Marechausseekazerne.
Tot de opheffing in 1972 heeft Toon Vink zijn zaak voortgezet. In datzelfde jaar is de laatste molenaar van Well op tachtig jarige leeftijd gestorven.
Download en luister naar het interview uit 1967 met de titel: 't Meuleneind. Huub Mans van Radio Omroep Zuid (later L1) is in gesprek met Toon Vink en Jacob Krebbers.
Actueel
Archief Well presenteert foto's met live commentaar op donderdag 28 november
THEMA: Wellse vrouwen, uit het oog maar niet uit het hart.
Archief Well presenteert foto's met live commentaar op donderdag 24 oktober
THEMA: WELLSE WINKELIERS EN ONDERNEMERS van A-Z (slot - deel 6)